Hoe behoren we gerechtigheid te begrijpen?
Wanneer wij het over gerechtigheid hebben, bedoelen we in het kort: ieder het zijne geven, zonder iets tekort te doen. In ons gebruik dekt dit woord zowel ‘adalet’ als ‘kıst’. Want adalet betekent het recht op gelijke wijze toepassen voor iedereen, terwijl kıst betekent dat iedereen krijgt waar hij recht op heeft. Die rechten hoeven niet altijd gelijk verdeeld te zijn. Zo wordt bijvoorbeeld een erfenis niet per se gelijk verdeeld, maar het is in de betekenis van kıst toch rechtvaardig.
Wie over gerechtigheid spreekt, benoemt vaak verschillende vormen ervan: gerechtigheid in bestuur, in rechtspraak, politieke gerechtigheid, gerechtigheid bij vergelding, sociale gerechtigheid en gerechtigheid binnen het gezin. Elk van deze vormen kent zijn eigen uitwerking, maar daar gaan we nu niet verder op in.
Wat voor ons van belang is: er bestaat ook gerechtigheid binnen de religie. Want religie mag alleen overgeleverd worden door mensen die rechtvaardig zijn. In religieuze zin houdt gerechtigheid minstens in dat men zijn verplichte religieuze plichten naleeft en grote zonden vermijdt. Iemand die bijvoorbeeld geregeld liegt, wordt niet als rechtvaardig beschouwd en zijn overleveringen worden niet als betrouwbaar geaccepteerd. Degene die dit tot in de kleinste details hebben uitgewerkt, zijn de hadith-geleerden. Volgens hen moet iemand van wie je religieuze informatie of overleveringen aanneemt, moslim zijn, verstandelijk gezond, godsdienstig verantwoordelijk, vroom, en beschikken over een waardige persoonlijkheid conform de islamitische moraal (mürûet). Niet alleen iemand die liegt wordt afgewezen, zelfs iemand die tedlîs pleegt — dat wil zeggen de bron van zijn kennis verzwijgt — wordt niet geaccepteerd. Ook wie propaganda maakt voor zijn eigen groep, stroming of gemeenschap, wordt niet als betrouwbare overleveraar gezien. Want een hadith is religie, en religie is niet wat zijn groep zegt, maar wat de Boodschapper van Allah heeft gezegd. Zo iemand neemt dan hadiths aan die zijn stroming ondersteunen, zelfs als ze verzonnen zijn, en verkondigt die alsof het religie is.
Tedlîs betekent dat een overleveraar een hadith vertelt, terwijl hij de bron ervan verzwijgt. Bij het onderwerp spieken op school kan men hier aan denken. Want een student theologie is iemand die later religie aan mensen zal onderwijzen. Als diegene dan spiekt tijdens examens — met andere woorden: kennis die niet van hemzelf is, presenteert alsof het dat wel is — pleegt hij dan niet ook tedlîs? En als dat zo is, hoe kunnen we dan vertrouwen hebben in de religie die hij onderwijst?
Volgens de islam moeten getuigen in de rechtspraak vaak ook rechtvaardig zijn. Getuigenissen van mensen die niet als rechtvaardig gelden, worden niet geaccepteerd. Dit is het morele aspect van het recht, en het onderscheidt ons rechtssysteem van andere systemen. Wie dit weet, voelt zich gedwongen om onder de mensen bekend te staan als moreel juist en om een goede reputatie op te bouwen.
Nu moeten we bij de vraag “Wie bepaalt wat recht is?” ook de vraag voegen: “Hoe kan gerechtigheid tot stand worden gebracht?”
Volgens ons kan een rechtssysteem dat geen rekening houdt met moraal, geen ware gerechtigheid realiseren. Moraal is ook niet iets wat losstaat van de Schepper en louter uit het geweten voortkomt. Alleen moraal die verbonden is met de Schepper, brengt ook liefde en barmhartigheid met zich mee. Zonder liefde of barmhartigheid kan men het recht van een ander nooit volledig erkennen. Daarom zeggen wij: “Moraal betekent niet alleen iedereen zijn recht geven, maar ook dat iedereen tevreden is met zijn eigen recht.”
Ieder zijn recht geven kan op twee manieren:
- Via juridische sancties — dit is de wereldlijke kant van de zaak.
- Uit angst om onrecht te doen — dit is het morele en geloofsmatige aspect.
Wij rekenen geloof dus tot het domein van moraal. Gerechtigheid die zonder beide aspecten geprobeerd wordt te realiseren, berust dan enkel op angst voor wetten en mist liefde en barmhartigheid. We kunnen ook zeggen: gerechtigheid rust aan de ene kant op liefde en barmhartigheid, en aan de andere kant op angst. Als die angst alleen gebaseerd is op wereldlijke wetten, is ze kwetsbaar en makkelijk te doorbreken. Maar als daarbij ook de angst komt om in het Hiernamaals rekenschap te moeten afleggen, dan heeft gerechtigheid een steviger fundament. Anders wordt de wet, zoals Balzac zei, als een spinnenweb waarin kleine vliegen blijven hangen maar horzels er zo doorheen vliegen.
Wij denken dus niet zoals Machiavelli. Volgens hem moet men in een samenleving eerder angst dan liefde zaaien, en moet een leider eerder gevreesd dan geliefd zijn. Want volgens hem dient de mens wie hij vreest meer dan wie hij liefheeft. (Zie: Mirpenç Akşit, Gerechtigheid als deugd in het denken van Fârâbî)
De middelen om gerechtigheid tot stand te brengen zijn dan ook geen andere dan die genoemd worden in soera al-Hadîd, vers 25: het boek, de weegschaal en het ijzer. Dus moraal, recht en afschrikwekkende middelen. De uitspraak van Oethman (ra): “Allah brengt wie zich niet laat leiden door het Boek, op het rechte pad via de sultan,” verwijst hier ook naar. Hoewel moraal de kern vormt, kan gerechtigheid nooit uitsluitend aan moraal worden overgelaten, en evenmin aan de andere twee alleen.
‘Ijzer’ (hadîd), oftewel macht, is niet alleen nodig voor gerechtigheid binnen een islamitische staat, maar ook om gerechtigheid wereldwijd te realiseren. Het verwijst naar kracht, technologie en afschrikwekkende wapens. Zelfs bij onrechtvaardigheid onder niet-moslims — bij onderdrukking dus — rust er een verantwoordelijkheid op moslims (zie: an-Nisâ, 4:75). Kracht en wapens hangen samen met technologie, technologie met wetenschap, en wetenschap met rijkdom. Dus mogen moslims deze macht niet negeren.