Hoe kan de schepping ontstaan zijn?
Laten we ons voorstellen dat wij in een timmerwerkplaats zijn en er een tafel voor ons staat. Wij weten dar er vier manieren zijn waarin deze tafel kan ontstaan.
- Door de gereedschappen in de werkplaats;
- Door zichzelf;
- Door de werkplaats;
- Door een timmerman die de eigenaar is van de werkplaats en de gereedschappen.
Aangezien de eerste drie wegen ten opzichte van het ontstaan van de tafel zinloos zijn, dienen wij zeer zeker te aanvaarden dat het door een timmerman is gemaakt, hetgeen de enige redelijke weg is.
De oorzaken in de wereld zijn als gereedschappen in de timmerwerkplaats. De tafel is gemaakt met behulp van deze gereedschappen, maar ze zijn zelf niet in staat om zelfs een plank waterpas te stellen.
Wat de natuur die uit het hele universum bestaat betreft, het is als een timmerwerkplaats. Dit universum, dat zelf later opgericht en geschapen is, kan niet de eigenaar zijn van de schepselen erin.
Wij ontkennen de oorzaken niet, noch het universum. Wij maken duidelijk dat zowel de oorzaken alsmede het universum met alles erin alleen tot stand kunnen komen door de macht van de Eigenaar ervan.
Kortom: aangezien het bestaan existeert en niet verloochend kan worden, en ieder schepsel op een kunstige en diepzinnige wijze vorm krijgt, en aangezien ieder schepsel niet van oudsher bestaan heeft maar later tot stand komt, dienen wij uiteraard te beweren dat een schepsel, bijvoorbeeld een dier, óf tot stand komt door oorzaken, oftewel vorm krijgt door een bundeling van oorzaken, óf dat het ontstaat uit zichzelf, óf dat het vorm krijgt door natuurlijke invloeden, omdat de natuur het vereist. Of het wordt geschapen met de macht van een Majestueuze Almachtige. Aangezien er buiten deze vier wegen om geen andere wegen zijn, maakt het zonder twijfel of aarzeling de vierde weg noodzakelijk en klaarblijkelijk definitief, omdat de eerste drie wegen volgens een gezond verstand onmogelijkheden en onzin in zich herbergen.[1]
Footnotes
- ^ Zie Bediuzzaman Said Nursi, Het traktaat over de natuur, p. 13-14