Hoe zal de Engel des Doods er uitzien voor degenen die hun sterfuur benaderen?


Aartsengelen zoals Djibril, Mikaïl en Azraïl (as) hebben als algemeen opzichters assistenten die wat soort betreft op hen lijken. Voor ieder soort individu verschijnen zij op verschillende manieren. Degenen die de zielen van de gelovigen bemachtigen, verschijnen in een bepaalde gedaante en degenen die de zielen van de slechten, de goddelozen bemachtigen, verschijnen in een geheel andere gedaante. Dienovereenkomstig verwijzen de verzen

Bij hen die [de zielen van de ongelovigen] wild losrukken en bij hen die [de zielen van de gelovigen] zachtjes lostrekken.[1]

naar die situatie en tonen deze aan dat de engelen die de zielen bemachtigen tot verschillende groepen behoren.[2]

Dus, indien iemand in zijn leven goede daden zou verrichten, zou de Engel des Doods, Azraïl, tijdens de sterfuur van die man met een aannemelijke gedaante verschijnen. En indien hij de geboden en de verboden van Allah niet zou gehoorzamen, zou de engel des doods met een angstaanjagende gedaante verschijnen.

Volgens een vertelling zei profeet Ibrahim tegen de Engel des Doods: “Laat mij je gedaante zien wanneer je de ziel van een slechte persoon neemt.”

De engel antwoordde: “Jij zal deze gedaante niet kunnen verdragen.”

Waarop Ibrahim (as) aandringend zei: “Ik kan het wel verdragen.”

Azraïl (as) zei daarop: “Draai je om.”

Ibrahim draaide zich om en toen hij Azraïl zag, zag hij hem als inktzwart, zijn haar en baard door de war, vies ruikend, vuurspuwend uit zijn neus en mond. Hij kon deze gedaante niet verdragen en viel flauw.

Toen hij weer bijkwam zag hij Azraïl in zijn oude gedaante en zei vervolgens tegen hem: “Het is genoeg voor een zondaar om jouw gezicht te zien. Als hij geen andere bestraffing ondergaat dan is het zien van jouw gezicht al voldoende bestraffing voor hem.”

Vervolgens zei hij: “Laat me je gedaante zien die je aanneemt als je de ziel van goede personen neemt.”

En toen hij de engel in een mooie gedaante zag, zei hij: “Voor de goede mensen is het zien van jouw in deze gedaante al genoeg als beloning.”[3]

Footnotes

  1. ^ De Kuran 79:1-2
  2. ^ Bediuzzaman Said Nursi, De Brieven 551
  3. ^ El-Ri’ayah Li Hukuk Allah, Ebu Abdullah el-Muhasibi, p. 142-143

Gerelateerde vragen