Kan vergankelijke liefde voor de wereld, zoals deze bij de meeste mensen wordt aangetroffen, in een ware, eeuwige liefde veranderen?


Indien een liefhebbende, die met een liefde zich tot het vergankelijke aangezicht van deze wereld heeft gewend, de lelijkheid van het verval en van de vergankelijkheid, die op het aangezicht van de wereld zichtbaar is, erkent en zich van haar afwendt en een eeuwige geliefde opzoekt, en indien het hem lukt om beide andere mooie aangezichten van deze wereld te kennen, aangezichten die een spiegel vormen waarin de namen van Allah verschijnen en een akker zijn voor het hiernamaals, dan zal zijn ongeoorloofde vergankelijke liefde zich veranderen in een ware liefde. Echter, wel onder de voorwaarde dat hij zijn eigen vergankelijke en onstabiele wereld, die met zijn leven verbonden is, niet met de buitenwereld verwart.

Indien hij zichzelf evenals de afgedwaalde en onachtzame mensen vergeet, zich verliest in de buitenwereld en aanneemt dat de algemene wereld rondom hem zijn eigen wereld zou zijn, en zich daarin verliest en verloren raakt, dan zal hij in het moeras van het natuurgeloof vallen en erin verstikken, tenzij hem de hand van de genade boven het hoofd wordt gehouden en deze hem op wonderbaarlijke wijze red. Teneinde deze waarheid nader te belichten, zullen wij de volgende gelijkenis in overweging nemen.

Wanneer zich aan de vier muren van een decoratief ingerichte kamer vier manshoge spiegels zouden bevinden waarvan ieder aan één van ons zou toebehoren, dan zouden wij vijf kamers hebben. Eén daarvan zou de werkelijke, gemeenschappelijke kamer zijn, de andere vier figuurlijk en geheel persoonlijk. Ieder van ons zou via zijn eigen spiegel de vorm, de structuur en de kleur van zijn persoonlijke kamer kunnen veranderen. Verf je de spiegel rood dan wordt de kamer rood, verf je deze groen dan wordt het groen. Op deze wijze kunnen wij de kamer met behulp van de spiegel steeds opnieuw een ander aanzien geven. Wij zouden haar er mooi of lelijk uit kunnen laten zien of haar andere vormen kunnen geven. Echter, wij kunnen de voor allen gemeenschappelijke kamer niet zo gemakkelijk veranderen en transformeren. Terwijl in werkelijkheid de persoonlijke kamers één en dezelfde zijn als de gemeenschappelijke kamer, zijn zij niettemin in praktijk van elkaar verschillend. Jij kan bij wijze van spreken jouw eigen figuurlijke kamer met één vingerbeweging vernietigen, maar in de werkelijke, gemeenschappelijke kamer kan jij nog niet eens een steentje in beweging brengen.

Zo is dus deze wereld een prachtig ingericht woonverblijf, terwijl het leven van ieder van ons afzonderlijk op dat van de manshoge spiegel lijkt. Van deze wereld bezit ieder van ons een eigen wereld, maar haar steunpost, haar centrum en haar toegangspoort is wel ons eigen leven. En zeer zeker is onze eigen wereld daarin een bladzijde. Ons leven is de pen waarmee onze handelingen in ons ‘boek van daden’ worden neergeschreven.

Nadat wij deze wereld lief hebben gehad, hebben wij bemerkt en ervaren dat zij evenals ons leven vluchtig, vergankelijk en onstabiel is. Zodoende wendt onze liefde voor haar ons naar de verschijningen van de namen van Allah, waarvoor onze wereld als een spiegel dient. Wanneer wij daarnaast begrijpen dat onze persoonlijke wereld niets anders is dan een voorbijgaand plantenbed voor het hiernamaals en het paradijs en wij onze ervaringen en gevoelens daartoe, zoals brandend verlangen, hartstocht en liefde, op de voordelen van het hiernamaals richten, welke de resultaten, de vruchten en de loten ervan zijn, dan verandert deze vergankelijke liefde in een ware, eeuwige liefde. In het andere geval zal hij, ter bevestiging van het vers [1]نَسُوا اللهَ فَاَنْسٰيهُمْ اَنْفُسَهُمْ اُولٰئِكَ هُمُ الْفاَسِقُونَ zichzelf vergeten, het einde van zijn leven niet voor ogen brengen en dientengevolge zijn eigen, onstabiele wereld als de gemeenschappelijke wereld stabiel achten, zichzelf onsterfelijk beschouwen en hiermee in deze wereld verzanden en met een intens, vurig verlangen de wereld omhelzen en erin verdrinken en vergaan.

Deze liefde veroorzaakt een voortdurende leed en kwelling bij hem. Immers, deze liefde brengt een onuitvoerbaar mededogen en een wanhopig medelijden teweeg. Hij heeft medelijden met alle levende wezens. Veeleer vindt hij zichzelf afgezonderd en medelijdend, omdat hij aan het einde van alle mooie schepselen denkt. Hij kan niets doen om dit tegen te gaan en zal lijden in absolute wanhoop.

Maar de eerder genoemde persoon die zich wel uit de godvergetelheid heeft gered, vindt een geneesmiddel van hoge waarde voor zijn kwaal, die vurige medelijden meebrengt, waarmee hij ten tijde van de dood en het vergaan van alle levende wezens medelijden had. Hij ziet de spiegels van de zielen, welke de eeuwige verschijnselen van de eeuwige namen van Zatul-Baki als eeuwig uitbeelden, waardoor zijn medelijden omslaat tot blijdschap. Achter elk mooi schepsel, dat onderworpen is aan de dood en de vergankelijkheid, ziet en ervaart hij een decoratie, een schoonheid, een kunst, een gunst, een versiering en een voortdurende verlichting die een feilloze en een heilige schoonheid laat waarnemen. Hij ziet de dood en de vergankelijkheid als een vorm van vernieuwing, teneinde de schoonheid te verhogen, de vreugde te vernieuwen en de kunstwerken tentoon te stellen. Hij vermeerdert hiermee zijn genot, zijn enthousiasme en zijn verwondering.[2]

Footnotes

  1. ^ “Wees niet zoals degenen die Allah hebben vergeten en die Allah daarom zichzelf hebben doen vergeten. Zij zijn de overtreders” - De Kuran 59:19
  2. ^ Bediuzzaman Said Nursi, De Brieven, p. 25-28

Gerelateerde vragen