Als islamitische kalief heeft Imam Ali (ra) een persoonlijkheid met buitengewone bekwaamheden, een bijzondere intelligentie en kwalitatief zeer hoge verdiensten voor zijn ambt. Waarom bleef hij dan, in vergelijking met zijn voorgangers, onsuccesvol?
Imam Ali (ra) was geschikter en waardiger voor vele andere betekenisvolle taken dan alleen de politiek en de heerschappij zelf. Indien hij in politiek en bestuurlijk opzicht volledig succesvol was geweest, dan zou hij niet in staat geweest zijn om de betekenisvolle, terechte titel van ‘Sjah-i welayet’ (Spirituele Sultan) te kunnen verwerven. Daarentegen verkreeg hij een spiritueel heerschappij dat ver verheven is boven een schijnbaar, politiek kalifaat en werd hij een algehele leermeester. Zijn spirituele heerschappij heeft zelfs tot het einde van de wereld voortbestaan.
Wat de strijd van Imam Ali (ra) jegens de voorstanders van Muawiye (ra) betreft, deze strijd, de slag bij Siffin, was tussen het kalifaat en het sultanaat. Dit houdt in dat Imam Ali (ra) de wetten van de Islam, de islamitische geloofswaarheden en de zorgen voor het leven in het hiernamaals als uitgangspunten aannam en offerde hierdoor een gedeelte van de wetten van het sultanaat en de genadeloze eisen van de politiek op. Wat daarentegen Muawiye (ra) en zijn voorstanders betreft, zij kozen voor permissiviteit in plaats van vastberadenheid, teneinde op die wijze het islamitische sociaalmaatschappelijk leven met hun regeringspolitiek te versterken. Zij geloofden dat zij gedwongen waren om voor permissiviteit te kiezen in het politieke leven en begingen hiermee een grote vergissing.
De strijd van Hasan en Huseyn (ra) tegen de Umayyaden daarentegen was in feite een oorlog tussen de religie en het nationalisme. Dat wil zeggen dat de Umayyaden de islamitische staat op het principe van het Arabische nationalisme baseerden en plaatsten hun bindingen met de Arabische natie boven hun bindingen met het islamitische geloof. Op deze wijze hadden zij in twee opzichten schade aangericht.
Ten eerste: door andere naties te kwetsen, verdreven zij hen van zich af.
Ten tweede: aangezien de principes van racisme en nationalisme niet op gerechtigheid en rechtvaardigheid zijn gebaseerd, hebben zij onrecht gepleegd. Zij hebben zodoende de rechtvaardigheidsprincipes niet gevolgd, want een nationalistische heerser geeft de voorkeur aan zijn eigen natie en handelt daarmee niet rechtvaardig.
Volgens dit decreet kan men de nationale bindingen niet doen prevaleren in plaats van de religieuze bindingen. Indien men dat wel doet, dan kan men zich niet meer rechtvaardig inzetten; hiermee vervalt de gerechtigheid. Dus Huseyn (ra) hield de religieuze bindingen als basisprincipe voor zijn handelingen en voerde terecht een strijd tegen de Umayyaden totdat hij het niveau van shuheda bereikte.
Indien er wordt gesteld: als Huseyn (ra) dan zo rechtschapen en rechtvaardig was, waarom was hij dan niet succesvol? En waarom stonden zowel de goddelijke wil als de goddelijke barmhartigheid het toe dat zij een zo verschrikkelijke einde tegemoet gingen?
Het antwoord: het waren niet de meest getrouwe en meest naaste volgelingen van Huseyn (ra), maar het waren de mensen uit andere naties die zich bij zijn gemeenschap hadden aangesloten, die ten gevolge van hun gekrenkte nationale trots de gevoelens van wraak koesterden jegens het Arabische volk. Zo veroorzaakten zij schade aan de zuivere en stralende handelingen van Huseyn (ra) en zijn volgelingen, hetgeen uiteindelijk de aanleiding tot hun nederlaag is geworden.
Wat betreft de wijsheid achter hun tragische einde vanuit het uitgangspunt van de kàdèr, waren Hasan (ra), Huseyn (ra), hun families en hun nakomelingen voorbestemd tot een spirituele heerschappij. En het is zeer moeilijk om de wereldse en spirituele heerschappij met elkaar in overeenstemming te brengen. Om die reden heeft de goddelijke wil hun gezichten van de wereld afgewend en toonde aan hen het lelijke, hatelijke gezicht van de wereld, opdat zij zich in hun hart niet meer tot deze wereld aangetrokken zouden voelen. Zo werden hun handen uit een vergankelijke en een schijnbare heerschappij teruggetrokken en werd aan hen een stralende en permanente spirituele heerschappij overhandigd. In plaats van eenvoudige gouverneurs werden zij een spirituele bron voor de geleerden te midden van de ewliya.[2]
Footnotes
Voor meer informatie lees ook:
“De Islam heeft racisme en nationalisme van de Djahiliye tijdperk, het tijdperk van onwetendheid, afgeschaft. Er bestaat geen onderscheid tussen een slaaf uit Abessinië en een heer uit Kuraish, nadat zij zich eenmaal tot de Islam hebben bekeerd.”[1]