In de Kuran staat dat Allah de mens een ziel blies. Is de mens letterlijk een deel van Allah? Hoe moeten we dit begrijpen?


Allah is immaterieel en heeft ook geen plaats. Daarom kan een mens geen deel van Allah zijn. De uitdrukking dat Allah van zijn ziel in de mens blies[1] is door geleerden op verschillende manieren geimpreteerd. Maar geleerden waren er over het algemeen eens dat het figuurlijk is, dus het moet niet letterlijk opgevat worden. Met deze vers wordt bedoeld dat binnen de aard van de mens de goddelijke attributen en eigenschappen worden gemanifesteerd.Bijvoorbeeld, Allah is er-Rahman. Een mens kan ook genadevol zijn. Allah is el-Hakim. Hij doet alles met vol wijsheid. De mens kan ook wijs zijn.De grote islamitische geleerde Bediuzzaman Said Nursi verwoord dit in ‘De Woorden’ als volgt: De mens is een dermate veelomvattend wezen, als het ware een nabootsing, dat Allah de Rechtvaardige al Zijn namen in de menselijke ziel doet gewaarworden. Wij laten de bewuste uitvoerige verklaringen daaromtrent aan andere verhandelingen over en willen op deze plaats alleen een drietal punten aanwijzen.

Het eerste punt: de mens vormt in drievoudig opzicht, op drie wijzen een spiegel voor de namen van Allah.

De eerste wijze: zoals de duisternis in de nacht het licht toont, precies zo maakt de mens door zijn zwakte en onmacht, door zijn armzaligheid en behoeftigheid, en door zijn gebreken en fouten de macht, de kracht, de rijkdom en de barmhartigheid van de Majesteitelijke Almachtige bekend. Ten aanzien van al deze talrijke eigenschappen van Allah functioneert hij op die manier als een spiegel. En omdat hij in zijn grenzeloze onmacht en oneindige zwakheid en tegenover zijn talloze vijanden naar een steunpunt zoekt, ziet hij in zijn geweten voortdurend en duurzaam uit naar de Noodzakelijke Bestaande. En omdat hij in zijn grenzeloze armzaligheid en in zijn grenzeloze behoeftigheid tegenover de talloze wensen die hij heeft noodgedwongen een punt zoekt waarvandaan hulp voor hem kan komen, zoekt hij in zijn geweten in dat opzicht voortdurend naar het Hof van de Genadevolle Die onbegrensd rijk is en niets en niemand behoeft, en opent hij smekend zijn handen naar Hem. Dus, met betrekking tot deze steunpunten en hulppunten openen zich in ieder geweten naar het hof van de barmhartigheid van de Genadevolle Almachtige twee kleine vensters, door welke hij Hem te allen tijde kan waarnemen.

De tweede wijze: de mens dient door zijn geringe kennis, zijn kracht en zijn vermogens, zijn gezichtsvermogen en zijn gehoor, door zijn aanspraak op eigendom, zijn aanspraak op onafhankelijkheid –alle eigenschappen welke hem als voorbeelden zijn gegeven– als een spiegel voor de alomvattende kennis, de alomvattende almacht, het alomvattende gezicht en het alomvattende gehoor en de alomvattende heerschappij van Allah de Eigenaar van het universum. Van al deze attributen wordt de mens zich bewust en dus maakt hij hen ook bekend. Bijvoorbeeld, hij zegt: “Zoals ik dit huis heb gebouwd en weet hoe ik het moet bouwen, en zoals ik het bekijk, de eigenaar ervan ben en het beheer en het bestuur, op identieke wijze heeft dit geweldige universum ook een Bouwmeester Die het kent, ziet, bouwt en bestuurt.

De derde wijze: de mens dient voor de namen van Allah als een spiegel door de versieringen die hij draagt. Er zijn meer dan zeventig namen, welke in het veelomvattende wezen van de mens met versieringen verschijnen. Bijvoorbeeld, bij de schepping van de mens zijn de namen de Kunstenaar en de Schepper zichtbaar, bij zijn ontwikkeling op de beste gedaante de namen de Barmhartige en de Genadevolle, bij zijn verzorging en opvoeding op de mooiste wijze de namen de Vrijgevige en de Subtiele; via alle geledingen en ledematen van de mens, via zijn organen en cellen, via zijn subtiele zintuigen en bekwaamheden en vaardigheden. De mens toont dus verschillende versieringen van de verschillende namen. En zoals er te midden van de namen van Allah zeker een ‘verhevenste naam’ bestaat, bestaat er op identieke wijze te midden van de versieringen van deze namen zeer zeker een grootse versiering. En dat is de mens.”[2]

Footnotes

  1. ^ De Kuran 15:29
  2. ^ Bediuzzaman Said Nursi, De Woorden, p. 989-990

Gerelateerde vragen