Het Belang van Muharram: Vasten op Ashura en de Boodschap van Vergeving


De maand Muharram is door onze Profeet (saw) aangeduid als de maand van Allah.[1] Deze benaming verwijst naar de deugdzaamheid van deze maand en de overvloedige goddelijke genade en zegeningen die erin aanwezig zijn.

De Profeet (saw) zei in een overlevering:

Na Ramadan is het meest deugdzame vasten het vasten in de maand Muharram, de maand van Allah. En na de verplichte gebeden is het meest deugdzame gebed het nachtgebed.[2]

De tiende dag van Muharram is de dag van Ashura. De Profeet (vrede zij met hem) heeft op deze dag gevast en moslims aangemoedigd hetzelfde te doen.[3]

Toen de Profeet (vrede zij met hem) naar Medina kwam, zag hij dat de Joden op de tiende dag van de maand Muharram vastten. Hij vroeg aan de Joden waarom ze op die dag aan het vasten waren, en kreeg het volgende antwoord:

"Vandaag is een bijzondere dag. Allah heeft op deze dag de zonen van Israël, Yakub (as), gered van de tirannie van de Farao. Als dank aan Allah heeft Musa (as) op deze dag gevast, en daarom vasten wij ook."

Hierop zei de boodschapper van Allah (vrede zij met hem):

Wij zijn dichterbij de gewoontes van Musa dan jullie.

Vervolgens heeft de boodschapper van Allah (vrede zij met hem) die dag gevast en zijn metgezellen aangemoedigd om ook op die dag te vasten. Om echter niet precies op de Joden te lijken, heeft hij bevolen om niet alleen op de tiende dag van de maand Muharram te vasten, maar om deze dag te combineren met het vasten op de dag ervoor of erna.[4]

Ook in een andere overlevering verkondigde de Profeet (saw) het volgende:

Ik hoop dat het vasten op de dag van Ashura de zonden van het voorgaande jaar zal wegwissen.[5]

Wij dienen tevens te weten dat de Profeet (saw), nadat het vasten van de maand Ramadan verplicht werd gesteld, bekendmaakte dat mensen vrij zijn om wel of niet te vasten op de dag van Ashura. [6]

Footnotes

  1. ^ Zie Muslim, Siyām, 202; Zie Abu Dāwūd, Sawm 55; Zie Tirmidhī, Sawm, 40.
  2. ^ Muslim, Siyām, 202-203; Abu Dāwūd, Sawm, 55; Tirmidhī, Sawm, 40.
  3. ^ Bukhārī, Sawm, 69.
  4. ^ Zie Bukhārī, Sawm, 69; Tadjrid-i Sarih, VI:308, 309.
  5. ^ Tirmidhī, Sawm, 48.
  6. ^ Bukhārī, Sawm, 69; Muslim, Sıyām, 113-126.

Gerelateerde artikelen