De taak van de mens in deze wereld


De mens verwerft zijn ware aard, het menszijn, met de īmān. Dankzij zijn īmān wordt hij zelfs de sultan van de gehele schepping. Aldus bestaat de oorspronkelijke taak van de mens uit het geloven in Allah en het verrichten van smeekbeden. Ongeloof daarentegen verlaagt de mens naar een waarde onder die van de dieren.

Uit de bewijzen voor deze waarheid vormt alleen al het verschil tussen mens en dier -ten opzichte van hun bekwaamheden waarmee ze op de wereld komen- een helder en onweerlegbaar bewijs.

Inderdaad, het verschil tussen mens en dier ten opzichte van hun bekwaamheden waarmee ze op de wereld komen, laat zien dat de mens zijn ware aard, het menszijn, met het geloof verwerft.

Want wanneer een dier naar deze wereld komt, komt hij met een volmaakte vorm, alsof hij in een andere wereld is opgeleid. In twee uur, twee dagen of twee maanden tijd leert hij al zijn levensvoorwaarden, zijn band met de schepping en alle benodigdheden. De bekwaamheden ten opzichte van het voortleven en het voorzien van behoeften die de mens in twintig jaar opdoet, verwerft een dier zoals een mus of een bij in twintig dagen; ze worden hen in feite ingegeven.

Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke taak van een dier niet bestaat uit het opdoen van kennis om zich te verbeteren, noch uit het leren van iets om zich te ontwikkelen, noch uit het tonen van zijn machteloosheid om hulp te vragen, noch uit het verrichten van smeekbeden. De taak van een dier bestaat veeleer uit zijn werkzaamheden en het vervullen van zijn verantwoordelijkheden in overeenstemming met zijn bekwaamheden en aanleg, waarmee hij zijn dienaarschap tegenover Allah vervult.

Wat de mens betreft, nadat hij naar deze wereld komt, heeft hij de behoefte om alles te leren, omdat hij niks weet over de benodigdheden van zijn leven en over hoe hij in deze benodigdheden kan voorzien. Hij is zelfs niet in staat om zijn levensvoorwaarden binnen twintig jaar volledig te begrijpen. Hoogstwaarschijnlijk duurt zijn behoefte om te leren tot het einde van zijn leven. Dat wil zeggen dat hij zeer machteloos en zwak is wanneer hij naar de wereld wordt gezonden. Pas na één à twee jaar kan hij op zijn benen staan en pas na zijn vijftiende kan hij onderscheid maken tussen wat goed en wat kwaad is. Zonder behulp van zijn medemens kan hij zijn voordelen niet opdoen en zich voor gevaren niet hoeden.

Dit toont aan dat de natuurlijke taak van de mens uit het opdoen van kennis om zich te ontwikkelen, uit het verrichten van smeekbeden en uit het vervullen van dienaarschaap tegenover Allah bestaat.

Dat wil zeggen dat hij zichzelf dient af te vragen: “Door Wiens barmhartigheid word ik met een zodanige wijsheid geleid? Wiens vrijgevigheid en gunstverlening is het waardoor ik met zo’n mededogen en genade opgevoed en verzorgd word?”

En van zijn benodigdheden waarvan hij zelfs geen een van de duizendste kan voorzien, dient hij via het tonen van zijn machteloosheid en behoeftigheid Ḳādiyul-Ḥādjāt aan te roepen. Dat wil zeggen dat hij met de vleugels van machteloosheid en behoeftigheid naar het hoogste niveau van dienaarschap dient te vliegen.

Aldus is de mens naar deze wereld gekomen om zich via het opdoen van kennis en het verrichten van smeekbeden te ontwikkelen. Het is immers kennis die de potentiële bekwaamheden van een mens ontwikkelt. En de essentie, de grondstof, het licht en de ziel van alle ware kennis is marifetullah en de essentie van marifetullah is imān-ı billāh.

Aangezien de mens met zijn grenzeloze machteloosheid aan grenzeloze tegenslagen wordt blootgesteld en aan de aanvallen van ontelbare vijanden blootstaat, en aangezien hij met zijn grenzeloze behoeftigheid ontelbare benodigdheden heeft en talloze verlangens koestert, bestaat zijn natuurlijke taak -na het geloven in Allah- uit het verrichten van smeekbedes. Wat de smeekbede betreft, zij vormt de essentie van dienaarschap.

Wanneer een kind iets wenst waar hij niet bij kan, begint hij ofwel te huilen ofwel het aan zijn naasten te vragen. Dat wil zeggen dat hij door zijn machteloosheid te beseffen -ofwel met zijn daden ofwel met zijn woorden- een soort smeekbede verricht, zodat hij zijn doel kan bereiken.

Evenzo is de mens het meest tedere en het meest kwetsbare kind in de wereld der levenden. Teneinde zijn wensen te kunnen bereiken of voor zijn bereikte doel zijn dank te kunnen betuigen, dient hij voor Raḥmān-ur Raḥīm ofwel zijn machteloosheid en zwakte te beseffen, ofwel met het bewustzijn van zijn behoeftigheid de smeekbede te verrichten.

Indien hij daarentegen zoals een onnozel en verwend kind -dat om een vlieg bang is- zou zeggen dat hij zijn wensen -waarvan het verwezenlijken duizendmaal zijn kracht overschrijdt- met zijn eigen kracht vervult en hetgeen -waarvan het niet mogelijk is dat te onderwerpen- met zijn eigen kennis en macht hem doet onderwerpen en zodoende de gunstverleningen van Allah zou verloochenen, betekent dit dat hij in tegenstelling tot zijn aard handelt, waarmee hij een pijnlijke bestraffing verdient.