Wat voor wijsheid is er in het vasten ten aanzien van de ethische vervolmaking van de nefs en het breken van haar verzet?
De mens vergeet zichzelf in zijn godvergetelheid en kan zijn oneindige onmacht, zijn grenzeloze behoeftigheid en zijn hoge graad van gebrekkigheid niet beseffen, en wilt deze ook helemaal niet inzien. Bovendien denkt de mens er niet graag aan hoe zwak hij is, hoezeer hij aan verval is blootgesteld, hoe vaak hij door ongeluk en pech wordt achtervolgd en hoe hij in feite alleen uit vlees en bot bestaat, die snel uiteen kunnen vallen en kunnen vergaan. Hij klampt zich vast aan deze wereld alsof hij een lichaam van staal heeft en onsterfelijk is en beeldt zich in dat hij in deze wereld eeuwig zal leven. Hij stort zich met begeerte en hebzucht, met tomeloze liefde en hartstocht op de wereld. Hij kluistert zich aan alles wat hem voordeel kan opleveren en hem genoegens kan bereiden. Daarbij vergeet hij zijn Schepper, Die hem met volmaakte liefde verzorgt. En bovendien denkt hij niet aan de afloop van zijn leven en aan het leven in het hiernamaals, en wentelt zich in het moeras van zondes en wangedrag.
Het vasten zorgt er echter voor dat zelfs degenen die zich in de diepste godvergetelheid bevinden en die de meest koppige personen zijn, hun zwakte, hun onmacht en hun behoeftigheid erkennen. De honger drijft hen ertoe aan hun maag te denken en de behoeften daarvan te beseffen. Zij beginnen te begrijpen hoe zwak en kwetsbaar hun lichaam is. Zo wordt het voor hen duidelijk hoezeer zij behoefte hebben aan mededogen en aan liefde. En op die wijze laten zij hun faraonische zelfverheerlijking achterwege en zoeken ze met grenzeloze onmacht en behoeftigheid hun toevlucht tot Allah, en zij bereiden zich voor om met een dankbaar hart aan de poort van barmhartigheid te kloppen, voor zover tenminste hun harten in hun godvergetelheid niet verdorven zijn.